zaterdag 11 december 2010

Geschiedenis van de kruidengeneeskunde

Geschiedenis van de kruidengeneeskunde                          
De kruidengeneeskunde is een geneeswijze die haar wortels heeft in de volksgeneeskunde met name bij het gebruiken van kruiden en specerijen. Eigenlijk bestaat het al zolang als de mensheid. De eerste beschrijvingen van kruiden en specerijen stammen uit de tijden van Mesopotamie en van het Oude Egypte. De honderdduizenden arbeiders die rond 2500 v. Chr. werkten aan de bouw van de piramides kregen naar alle waarschijnlijkheid uien en knoflook te eten om hun krachten op peil te houden en om niet ziek te worden. Naast de voeding, speelden kruiden en specerijen ook een belangrijke rol bij het mummificeren van de lichamen van de farao’s. Ze gebruikten daarvoor komijn, anijs, majoraan, nootmuskaat en kaneel. Van meerdere volkeren uit deze periode is het gebruik van kruiden en specerijen bekend als medicijn, wierook en parfum. Het gebruik van kruiden en specerijen staat beschreven in verschillende vertellingen in de Bijbel. Naast het Christendom is ook de Islam verbonden met de specerijenhandel. Mohammed, de profeet van de Islam, trouwde met een rijke weduwe van een specerijenkoopman. Het verhandelen van specerijen ging vergezeld met het verkondigen van het geloof.

De monopoliepositie van de Arabieren
Gedurende het millennium voor de geboorte van Christus hadden de Arabieren een monopoliepositie wat betreft de handel in kruiden en specerijen. Dit was gebaseerd op de zeggenschap die ze hadden over de transporten van specerijen van Oost naar West. Ze vervoerden toen via ezelkaravanen. Rond 1000 jaar voor Christus werd de ezel vervangen door de dromedaris. Dit 1-bultige dier, dat weinig eisen stelde wat betreft voedsel en drinken, kon een last van 200 kg aan en met een gangetje van 3 km per uur legde het dier circa 35 km per dag af.
Oorspronkelijk kochten de Arabieren kaneel van Chinese of Javaanse kooplieden. De Arabieren behielden hun monopoliepositie over nootmuskaat en kaneel door de meest eigenaardige verhalen aan de oude Grieken en Romeinen te vertellen.

De Europese ontdekkingsreizigers in de middeleeuwen
Marco Polo is een naam uit het verleden die zeker noemenswaardig is, wanneer we het hebben over specerijen. Marco Polo was de zoon van een juwelierskoopman en werd geboren in 1256. Gedurende een periode van 24 jaar had Marco Polo vele rondreizen door China, India en Azië gemaakt. Hij heeft het boek: “De avonturen van Marco Polo” geschreven. Hierin heeft hij zijn ervaringen en bevindingen uiteen gezet, waarbij hij de mooie wereld van specerijen heeft beschreven. Door de vele aanwijzingen van de vindplaatsen was het een stimulans om nog meer reizen naar die plaatsen te maken. In de 15e eeuw ontstond de grote ontdekkingsreizen. De zeeroute naar India werd voor het eerst gevonden door Vasco da Gama via Kaap de Goede Hoop. Vasco keerde terug met een schip vol met nootmuskaat, kruidnagel, kaneel, gember en peper. Columbus vertrok met zijn schip om via de Westelijke route naar het Oosten te varen. In tegenstelling tot zijn verwachtingen was hij niet in Indië aangekomen, maar op een van de eilanden bij Cuba. Hij reisde terug naar Spanje om zo spoedig mogelijk terug te keren met 1500 man, zodat hij in de Nieuwe Wereld een heerschappij kon vestigen. Columbus nam onder andere piment, vanille, aardappelen, pinda’s en cacaobonen mee naar Europa.

Nederland begon in de 16e eeuw een belangrijke rol te spelen in de kruiden- en specerijenhandel. De route naar Azië werd uitgestippeld onder leiding van Jan Huygen van Linschoten. In 1595 vertrekken de eerste 4 schepen richting Azië. De route klopte, men kwam in Azië aan, alleen had de helft van de bemanning de tocht niet overleefd.

De VOC in de 17e eeuw
Kooplieden in Nederland waren na de eerste behouden vaart naar Azië niet meer te stoppen en liepen over van zelfvertrouwen. Ze legden geld bij elkaar en stuurden nog 22 schepen richting Azië. Men besloot de krachten te bundelen en onder leiding van Johan van Oldenbarneveldt werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in 1602 opgericht. Bij veel mensen staat de VOC bekend om zijn rampreizen. Dit is een misverstand omdat het merendeel van de schepen ongedeerd naar de thuishaven is teruggekeerd. Dit blijkt al uit alle producten waar we zelfs vandaag de dag nog veelvuldig gebruik van maken. Diverse specerijen, textiel, koffie, thee en suiker zijn uit onze cultuur niet meer weg te denken. De VOC groeide in zeer korte tijd uit tot een zeer machtig, welvarend en op internationaal vlak opererende organisatie. De organisatie was beëindigd als gevolg van de Vierde Engelse Oorlog, die gevoerd werd van 1780 tot 1784. De Engelsen hadden zo goed als alle Indiase posten werden overgenomen, waardoor Azië voor de Nederlanders onbereikbaar werd.

De natuur- en kruidengeneeskunde
Kruidengeneeskunde, ook wel fytotherapie (phyton=plant) of plantengeneeskunde genoemd, is een zeer oude geneeswijze. Duizenden jaren geleden werden er al kruidentuinen aangelegd rond het Middellandse Zeegebied en in Azie (China, India, Japan, Indonesia). Via Hippocrates, Claudius Galenus en de Romeinen werd de kennis over de kruidenbouw verspreid over heel Europa. Na de ineenstorting van het Romeinse Rijk zorgden kloosters voor het verwerken van geneeskrachtige kruiden.
De eerste aanwijzingen van de Griekse geneeskunde vinden we bij Homerus. Hij beschreef de behandeling van talrijke oorlogsverwondingen ten tijde van de Myceense beschaving (1600-1150 v.Chr.) Artsen waren er met name om pijlen uit te snijden en kruiden op wonden te leggen.

De vroeg Griekse geneeskunst werd uitgeoefend in tempels gewijd aan Asclepios, God der geneeskunde. Rondom de Asclepios-tempels ontstonden allerlei gebouwen voor de zieken verzorging, zoals badhuizen, massage-inrichtingen, apotheken, maar ook theaters en geneeskundige scholen. De geneeskunde werd uitsluitend door priesters uitgeoefend. De zieken konden overnachten in de tempels. De beelden uit hun dromen of hypnose werden uitgelegd door de priesters. De priesters deden naast droomuitleg ook aan handoplegging, gebedsgenezing en schreven geneeskrachtige kruiden, massage en badtherapie voor.

In de loop van enkele honderden jaren vanaf 500 voor Christus, heeft zich onder invloed van verschillende natuurfilosofen, een revolutionaire leer van ziekte en gezondheid ontwikkeld. De klinisch-wetenschappelijke aanpak en de humoraalpathologie hebben het medisch denken ruim 2000 jaar beheerst. Enkele belangrijke Griekse natuurfilosofen die zich ook met de geneeskunde bezighielden waren: Thales van Milete, Pythagoras van Samos, Socrates, Plato en Aristoteles.
De beroemdste priester-geneesheer uit de geschiedenis is wel Hippocrates, hij leefde van 460-377 v.Chr. Hij bevrijdde de geneeskunde van irrationaliteit, mystiek en bijgeloof en benadrukte de eigen waarneming en ervaring. Ondanks de wetenschappelijke belangstelling stond het behandelen van zieken bij Hippocrates centraal. Leven en genezen in harmonie met, en liefde voor de natuur en de humorale pathologie werden zijn voornaamste uitgangspunten.
Alexander de Grote stichtte in 331 v.Christus Alexandrie waar in 286 v.Chr. de beroemdste bibliotheek van de geschiedenis de deuren opende. In het Mouseion waren meer dan 800.000 boekrollen onder gebracht. Het was een soort academie van wetenschappen. Omstreeks 47 v.Chr. gingen de beroemde bibliotheken voor het grootste gedeelte verloren door oorlogshandelingen en godsdiensttwisten.

De enige grote geneesheer in de geschiedenis van het Romeinse rijk was de Griekse arts Galenos (130-200 na Chr.). Hij verzamelde en beschreef al datgene wat er in zijn tijd op het gebied van de geneeskunde bekend was, zo ook een compendium met 540 plantaardige, 180 dierlijke en 100 niet biologische middelen. Toen Galenos stierf was het Romeinse rijk over haar hoogtepunt heen en deed de christelijke godsdienst haar intrede, zij had weinig eerbied voor de oude wetenschappen en de klassieke filosofie. Dit had drastische gevolgen voor de geneeskunde. Beschouwden de Grieken een ongeneeslijke zieke als iemand die men maar aan zichzelf moet overlaten, het christelijk geloof leerde dat Jezus juist de door ziekte bedreigde mens het heil belooft. Ziekte werd aanvankelijk als een lot en later zelfs als een deugd beschouwd. Het lijden werd gewaardeerd als een bestemming van God.



Vanaf 391 na Chr. werd het christendom staatsgodsdienst. Dit betekende dat al het andere als heidens werd bestempeld en dus verboden. De kunsten en wetenschappen van de antieke wereld gingen verloren. In de geneeskunde was men er vooral op uit de ziel te redden, en niet om ook de ziekte door medisch ingrijpen te genezen. Dit betekende de opkomst van de ziekenzorg ten koste van de overgeleverde geneeskunde.

In het algemeen was het begin van de Middeleeuwen een periode van geleidelijke neergang. Wat er van de klassieke wetenschap over was gebleven concentreerde zich in kloosters. Hildegard von Bingen, Albertus Magnus en Hieronymus Bock zijn enkele van de velen die een belangrijk aandeel hadden in het vergaren en beschrijven van de kruidenkennis.

Na 1130 na Christus mochten de monniken geen geneeskunde meer uitoefenen: geneeskunde werd een leervak op de universiteiten. Door de moderne en biochemische technieken werd de kruidengeneeskunde steeds meer verdrongen, maar deze vorm van geneeskunde komt weer in de belangstelling.
Rond 1200 kwam West-Europa tot nieuwe economische en culturele bloei. Het kwam tot de stichting van de universiteiten van Salerno en Parijs. De leerstof voor de geneeskunde bestond uit teksten van de grote artsen uit de klassieke oudheid, vooral Hippocrates en Galenus. De praktische chirurgie die door barbiers (kappers) werd uitgeoefend, werd niet aan de universiteiten gedoceerd. De barbier-chirurgijn behandelde wonden en fracturen en deed chirurgische ingrepen, hij was net als alle andere handwerkslieden lid van het gilde.

Theophrastus Bombastus von Hohenheim, kortweg Paracelsus (1493-1541) onderscheidde bij de mens vijf beginselen, toestanden van 'zijn': Het fysieke lichaam, de zichtbare vorm; Het etherische lichaam, dat het klierstelsel beheerst; Het astrale lichaam met als werkingsveld het zenuwstelsel ; Het 'ik' dat zich uitdrukt in het circulatiesysteem; Het ware zelf in de mens, het oer-eigene van de mens. Hij was ook degene die ontdekte dat reuma en nier en galstenen stofwisselingsziekten waren en dat arsenicumvergiftigingen genazen door een kleine dosis arsenicum.

De middeleeuwse mens leefde in een sterk besef van de vergankelijkheid van het leven. Vooral de pestepidemieën hadden enorme gevolgen. Zij gaven aanleiding tot grote jodenvervolgingen (zij zouden de drinkwaterbronnen vergiftigd hebben). De artsen waren vrijwel machteloos, net als trouwens bij vele andere ziekten. De natuurgeneeskunst bloeide en genoot grote erkenning zeker bij de lagere standen. Zij werd vaak door wijze- of vroedvrouwen uitgeoefend. Zeker een kwart tot een derde van de bevolking stierf aan het einde van de 14e eeuw aan de pest, wat de maatschappij danig ontwrichtte en het christelijk geloof erg aantastte.
De 18e eeuw kenmerkt zich op medisch gebied door het verschijnen van nieuwe theoretische stelsels. Sommige trachtten de fysiologie vooral te verklaren met behulp van fysische denkmodellen, andere zochten verklaringen bij de chemie, weer andere zochten het in de levenskracht. De afstand tussen de mechanische geneeskunde en chirurgie enerzijds en de natuurgeneeskunde anderzijds werd steeds groter. Als reactie gingen enkelen weer op zoek naar de oude eenvoudige, natuurlijke geneeswijzen.
Vanaf de 19e eeuw zien we dus een dominerende officiële geneeskunde met een fragmentarisch mensbeeld, een symptomatische behandeling en lokale en orgaantherapie tegenover een natuurgeneeskunde die als inferieur beschouwd wordt. De behoefte aan traditionele behandelingsmethoden wordt door de beperkte wettelijke maatregelen en de overdonderende successen met betrekking tot de infectieziekten van de universitaire geneeskunde in de kiem gesmoord.

Driven by Science. Passionated by Nutrition. Inspired by Nature.

Lukas T.S. Tjan,
Voedingskundige

Meer informatie: http://www.scienceforlife.eu/

Geen opmerkingen:

Een reactie posten